Jopie Orth
Jopie Orth: geboren en getogen Nijmegenaar. Voor vele van zijn generatie een bekende Nijmegenaar, vooral in bouwsector. Jopie is geboren op 15-11-1948 en veelste jong overleden op 6-5-2003 Hij schreef een biografie waarvan wij enkele pagina's uit zijn jeugd met jullie mogen delen. Proef de sfeer van toen uit de Zeeheldenbuurt.
MIJN JEUGD:
Waarom een biografie schrijven. Allang loop ik met de gedachte om een boek te gaan schrijven over mijn leven, waarom zou ik dat doen, ik ben geen schrijver, en wat heb je eraan, dus eigenlijk weet ik het zelf niet. Als ik wel eens door de oude buurt rij, kom ik langs de plek waar ik ben geboren, dan komen er vele herinneringen aan die tijd bij me naar boven. Dan denk ik weer aan vroeger met al zijn leuke en ook minder leuke dingen. Aan mijn grootouders, de familie die allemaal in die buurt woonde, aan het huis waar ik ben geboren, aan de school waar ik op zat, aan mijn vroegere vrienden en de buurtbewoners, in ieder geval aan mijn jeugd. Veel dingen kan ik me nog herinneren maar er zullen ook veel dingen over vroeger zijn die ik heb van te horen zeggen. Vaak hoor ik mensen zeggen over hun jeugd vanaf twee jaar, nou ik weet over die periode niets meer, dus mijn verhaal begint rond mijn vijfde levensjaar. Ik geloof als je ouder wordt de nostalgie naar vroeger groter wordt, als ik mensen van vroeger ontmoet kunnen we uren over die periode kletsen. Je raakt niet uitgepraat, en dan herinner je weer dingen die je was vergeten, zo wordt je wereld weer groter.
De begin jaren van mijn jeugd:
Ik ben geboren in de Ruiterstraat nummer 181, de Zeeheldenbuurt noemde ze die wijk in Nijmegen. Een gezellige arbeiders buurt. Wij woonde in een bovenhuis, recht tegenover de zeepfabriek Dobbelman. Zoals in die jaren gebruikelijk woonde zowat de hele familie in dezelfde buurt, we praten dan ook over het begin jaren ’50. Mijn moeder en vader woonden bij mijn grootouders in huis, in die tijd was het niet gemakkelijk om aan een woning te komen, dus ik denk dat ze daarom bij mijn grootouders (Rossen) in zijn gaan wonen. Mijn moeder (Greet Rossen) werkte als cheffin bij kartonnage fabriek Kilsdonk, mijn vader (Hent Orth) was ijzervlechter in de bouw. De relatie tussen mijn vader en moeder was verre van ideaal te noemen, mijn vader was een harde werker maar ook een stevige drinker. Als hij weer eens dronken thuis kwam, was hij erg vervelend, en vaak escaleerde dat in ruzie met mijn moeder. Bij mijn weten waren ze meer uit elkaar, dan bij elkaar, nu zeggen we een knipperlicht relatie. Tevens woonde de vader van mijn oma ook in dat huis, Tinus zo heette hij, het was een oude man van ongeveer 90 jaar, een heel klein mannetje, liep altijd met een stok of zat in de tuin op de vuilnisbak, ik heb volgens horen zeggen hem best veel geplaagd. Hij kon het niet hebben als ik met mijn nichtje Greetje Rossen dochter van oom Geer en tante Cor weer eens aan het ruziën was, dan kwam hij me met die stok in de lucht zwaaiend achterna.
Tante Cor een pracht vrouw, zo lief en aardig woonde met oom Geer schuin onder ons, opa Tinus was dan ook veel bij hen. Omdat mijn moeder werkte, hadden mijn oma en opa zo’n beetje de verzorging van mij op zich genomen, en ik noemde hen al snel pa en ma. In mijn verdere opvoeding dacht ik dan ook dat mijn opa en oma mijn ouders waren. Mijn oma was geen gemakkelijke en als ze het op haar heupen kreeg kon je beter maar een straatje om gaan, maar zij had een hart van goud. Daartegen herinner ik me mijn opa, als een zachtaardige man, een lieve man die al vroeg ziek werd, hij had zowat 25 jaar op de Nyma had gewerkt in de zuurkelder van die fabriek, zijn longen waren op, hij was invalide geworden. Ik weet nog wel dat hij vaak erg ziek was en dan de pastoor kwam om hem te bedienen, maar wist zich er altijd toch wel doorheen te slaan. Dus breed hadden ze het ook niet, maar mijn oma en opa wisten overal wel een mouw aan te passen, in totaal hadden ze ongeveer 25 kleinkinderen en als het sinterklaas was, lieten ze de Sint persoonlijk komen, in de nette voorkamer zat hij dan, en wij de kleinkinderen moesten een voor een bij de Sint komen, en we kregen allemaal een cadeau. Mijn oma was een vrouw die altijd in het huis aan het werken was, wij hadden een nette kamer, een voorkamer, en woonkamer/keuken, dit alles op de eerste verdieping. Naar de wc moest je toen nog naar buiten op het balkon. Als ik morgens naar school ging was de woonkamer aan de straat kant, en als ik dan thuis kwam was de woonkamer aan de achterkant, zo was er iedere dag wel iets wat veranderde.
Ik ben geboren in de Ruiterstraat nummer 181, de Zeeheldenbuurt noemde ze die wijk in Nijmegen. Een gezellige arbeiders buurt. Wij woonde in een bovenhuis, recht tegenover de zeepfabriek Dobbelman. Zoals in die jaren gebruikelijk woonde zowat de hele familie in dezelfde buurt, we praten dan ook over het begin jaren ’50. Mijn moeder en vader woonden bij mijn grootouders in huis, in die tijd was het niet gemakkelijk om aan een woning te komen, dus ik denk dat ze daarom bij mijn grootouders (Rossen) in zijn gaan wonen. Mijn moeder (Greet Rossen) werkte als cheffin bij kartonnage fabriek Kilsdonk, mijn vader (Hent Orth) was ijzervlechter in de bouw. De relatie tussen mijn vader en moeder was verre van ideaal te noemen, mijn vader was een harde werker maar ook een stevige drinker. Als hij weer eens dronken thuis kwam, was hij erg vervelend, en vaak escaleerde dat in ruzie met mijn moeder. Bij mijn weten waren ze meer uit elkaar, dan bij elkaar, nu zeggen we een knipperlicht relatie. Tevens woonde de vader van mijn oma ook in dat huis, Tinus zo heette hij, het was een oude man van ongeveer 90 jaar, een heel klein mannetje, liep altijd met een stok of zat in de tuin op de vuilnisbak, ik heb volgens horen zeggen hem best veel geplaagd. Hij kon het niet hebben als ik met mijn nichtje Greetje Rossen dochter van oom Geer en tante Cor weer eens aan het ruziën was, dan kwam hij me met die stok in de lucht zwaaiend achterna.
Tante Cor een pracht vrouw, zo lief en aardig woonde met oom Geer schuin onder ons, opa Tinus was dan ook veel bij hen. Omdat mijn moeder werkte, hadden mijn oma en opa zo’n beetje de verzorging van mij op zich genomen, en ik noemde hen al snel pa en ma. In mijn verdere opvoeding dacht ik dan ook dat mijn opa en oma mijn ouders waren. Mijn oma was geen gemakkelijke en als ze het op haar heupen kreeg kon je beter maar een straatje om gaan, maar zij had een hart van goud. Daartegen herinner ik me mijn opa, als een zachtaardige man, een lieve man die al vroeg ziek werd, hij had zowat 25 jaar op de Nyma had gewerkt in de zuurkelder van die fabriek, zijn longen waren op, hij was invalide geworden. Ik weet nog wel dat hij vaak erg ziek was en dan de pastoor kwam om hem te bedienen, maar wist zich er altijd toch wel doorheen te slaan. Dus breed hadden ze het ook niet, maar mijn oma en opa wisten overal wel een mouw aan te passen, in totaal hadden ze ongeveer 25 kleinkinderen en als het sinterklaas was, lieten ze de Sint persoonlijk komen, in de nette voorkamer zat hij dan, en wij de kleinkinderen moesten een voor een bij de Sint komen, en we kregen allemaal een cadeau. Mijn oma was een vrouw die altijd in het huis aan het werken was, wij hadden een nette kamer, een voorkamer, en woonkamer/keuken, dit alles op de eerste verdieping. Naar de wc moest je toen nog naar buiten op het balkon. Als ik morgens naar school ging was de woonkamer aan de straat kant, en als ik dan thuis kwam was de woonkamer aan de achterkant, zo was er iedere dag wel iets wat veranderde.
Ik heb op de kleuterschool in de Ruiterstraat gezeten, ja bij de nonnen, daarna ging ik naar de lagere school in de Schoolstraat, de hoofdmeester was meneer Martin, het was een fijne tijd, er zaten veel vriendjes van mij op die school. Wat me is bij gebleven was dat iedereen mij met de achternaam van mijn moeder noemde, Jopie Rossen, zelf op de rapporten van de school stond die naam, niemand kende mij met mijn vaders naam. Twee van mijn vrienden waren Frans Wilterkens en Rinie Keurentjes. We speelde vaak langs de spoorlijn en op de ruïnes van de kapokfabriek. Die fabriek was in de oorlog gebombardeerd, daar had mijn hele familie ingezeten toen dat gebeurde. Ik hoorde de verhalen wel eens daarover. Oom Jo was toen bij de binnenlandse strijdkrachten hij was die bewuste avond weg. Toen het luchtalarm begon ging de familie met zijn allen naar de kapokfabriek, de kelder daarvan werd gebruikt als schuilkelder. Ome Jo had nog gewaarschuwd over de plek waar onze familie altijd ging schuilen, ga ergens anders zitten had hij gezegd, “die plek is niet veilig”. Dat hebben ze ook gedaan die avond, er zaten trouwens al andere buurtbewoners op die plek. Toen het beruchte bombardement door de Engelsen op Nijmegen begon was iedereen vreselijk bang, de kapokfabriek werd getroffen door een voltreffer, er waren velen doden, ook de mensen die op de plek van onze familie lagen waren dood. Oom Jo had in de stad gehoord dat de fabriek was getroffen en kwam met collega’s naar de kapokfabriek, zij hebben daar velen mensen uit de brandende schuilkelder gered. Later is er voor oom Jo en zijn collega’s geloof ik nog een mis gehouden in de kerk, als bewijs van dank wat hij en zijn vrienden gedaan hadden om nog zoveel mensen te redden. Het waren spannende verhalen over de oorlog, op een dag toen er Amerikaanse vrienden van oom Jo op bezoek waren bij mijn grootouders, toen had een Amerikaan met zijn pistool zitten spelen, toen hij zijn wapen naar een andere soldaat gooide ging die af. Mijn moeder vertelde dat zij erg schrok van de knal en dacht dat zij in de broek plaste, zij zag dat een soldaat vreselijk bloede de kogel was in zijn buik gegaan en er via zijn hals weer uitgekomen. Ja zij was nog een jong meisje, maar zij plaste niet in de broek, zij was ook geraakt, een kogel was dwars door haar beide benen heen gegaan, gelukkig had die kogel geen vitale delen geraakt. Uren kon ik naar zulke verhalen luisteren, over de oorlog, wat had oom Geert Rossen gedaan, oom Matje Rossen die was bij de marine geweest, a fijn ze hadden allemaal wel iets wat interessant te vertellen om naar te luisteren, al mijn ooms waren voetballers de een nog beter als de andere, oom Geert speelde toen al betaald voetbal. Maar daar later meer over, we gaan terug naar de mijn vrienden Frans Wilterkens en Rinie Keurentjes. Ja, het was net weer Sinterklaas geweest, en dus wisten mijn vrienden uit de buurt Jopie zal wel weer veel hebben gekregen, vooral snoep, Frans en Rinie kwamen kijken, mijn oma had voor hen een verrassing, vele jaren later hebben we het daar nog vaak over gehad. Frans en Rinie vroegen of ik mee naar stad ging en of ik dan ook wat snoep mee nam voor onderweg, mijn oma gaf een grote chocolade reep, eet die maar lekker onderweg op jongens zei ze. Onderweg vroegen ze om een stukje. Wat ze niet wisten maar ik wel was de verrassing, ik gaf die twee en stuk chocolade, en gulzig als ze waren stopte ze het gelijk in de mond, helaas voor hen was het een reep van zeep dus niet zo lekker als ze zich dat voorgesteld hadden, maar helaas voor mij moest ik rennen voor die twee die dat geheel niet leuk vonden en mij terug wilde pakken.
Maar ik heb een erg fijne jeugd gehad, werd ook erg verwent, en niet alleen door mijn grootouders, maar ook door oom Cor Graven, hij was marktkoopman, was ook muzikant en ja hij kon en deed ongeveer van alles. Hij was getrouwd met tante An de zuster van mijn moeder, ze woonde in het centrum van de stad, ik mocht vaak met hen mee naar de markt, daar verkocht hij ondergoed. Oom Cor was een man apart, een charmeur, een Don Juan en vader van vier dochters, maar wat ik wel eens hoorde in de familie nam hij het niet zo nauw met zijn huwelijks verplichtingen, en ook zijn huwelijk met tante An was niet zo’n lang leven beschoren. Maar kwaad, nee hoor, hij was wie hij was, ik herinner me enkele dingen die ik met hem en zijn gezin heb mee gemaakt. Ja, oom Cor had in die tijd al een auto, een Citroen, met van die lange spatborden, op een zondag kwam hij aangereden, hij zei tegen mijn oma “ kom we gaan een proefritje maken”, mijn oma had de schort nog aan en ik mocht natuurlijk ook mee, tante An zat met Nelleke (Nelie Graven) mijn nichtje al in de auto, wij stapte in voor een ritje in de buurt, maar wat gebeurde er, hij reed naar Scheveningen, een wereldreis was dat in die tijd. Mijn oma in haar schort en ik vuil van het spelen maar we hebben een prachtdag gehad. Zo mocht ik ook met tante An, Nelleke en oom Cor mee op vakantie naar het plaatsje Kampen vlak bij de Zuiderzee, we logeerden in een kippenschuur bij een boer, als we gingen eten slachtte oom Cor een kip die hij uit het kippenhok had gepakt, hij liet ons veel zien, zo gingen we naar Lelystad via de toen net aangelegde dijk, er stonden wat bouwketen en op de dijk zag je aan twee kanten water. We zijn bij die boer geloof ik twee weken gebleven. Toen we naar huis gingen werden we nachts door oom Cor wakker gemaakt, hij zei dat we stil moesten zijn anders werden de kippen wakker, maar hij was banger dat de boer wakker werd omdat wij zonder te betalen weg reden. Dat was oom Cor. Oom Cor was een vrijbuiter, een levensgenieter, en vertrok naar Amsterdam met een andere vrouw waarna ik hem uit het oog ben verloren.
Maar ik heb een erg fijne jeugd gehad, werd ook erg verwent, en niet alleen door mijn grootouders, maar ook door oom Cor Graven, hij was marktkoopman, was ook muzikant en ja hij kon en deed ongeveer van alles. Hij was getrouwd met tante An de zuster van mijn moeder, ze woonde in het centrum van de stad, ik mocht vaak met hen mee naar de markt, daar verkocht hij ondergoed. Oom Cor was een man apart, een charmeur, een Don Juan en vader van vier dochters, maar wat ik wel eens hoorde in de familie nam hij het niet zo nauw met zijn huwelijks verplichtingen, en ook zijn huwelijk met tante An was niet zo’n lang leven beschoren. Maar kwaad, nee hoor, hij was wie hij was, ik herinner me enkele dingen die ik met hem en zijn gezin heb mee gemaakt. Ja, oom Cor had in die tijd al een auto, een Citroen, met van die lange spatborden, op een zondag kwam hij aangereden, hij zei tegen mijn oma “ kom we gaan een proefritje maken”, mijn oma had de schort nog aan en ik mocht natuurlijk ook mee, tante An zat met Nelleke (Nelie Graven) mijn nichtje al in de auto, wij stapte in voor een ritje in de buurt, maar wat gebeurde er, hij reed naar Scheveningen, een wereldreis was dat in die tijd. Mijn oma in haar schort en ik vuil van het spelen maar we hebben een prachtdag gehad. Zo mocht ik ook met tante An, Nelleke en oom Cor mee op vakantie naar het plaatsje Kampen vlak bij de Zuiderzee, we logeerden in een kippenschuur bij een boer, als we gingen eten slachtte oom Cor een kip die hij uit het kippenhok had gepakt, hij liet ons veel zien, zo gingen we naar Lelystad via de toen net aangelegde dijk, er stonden wat bouwketen en op de dijk zag je aan twee kanten water. We zijn bij die boer geloof ik twee weken gebleven. Toen we naar huis gingen werden we nachts door oom Cor wakker gemaakt, hij zei dat we stil moesten zijn anders werden de kippen wakker, maar hij was banger dat de boer wakker werd omdat wij zonder te betalen weg reden. Dat was oom Cor. Oom Cor was een vrijbuiter, een levensgenieter, en vertrok naar Amsterdam met een andere vrouw waarna ik hem uit het oog ben verloren.
Toen ik naar de lagere school ging zat ik met mijn neef Matje Roseen in de eerste klas. Matje was de zoon van oom Matje en tante Ali ze hadden 14 kinderen. De meester was meneer Geurts een hele aardige vent, gelukkig bleek het snel dat ik behoorlijk kon leren, ik denk dat het ook werd gestimuleerd door het thuis front. Toen ik in de vierde klas was beland, werd er door de meesters besloten dat ik de vijfde klas kon overslaan, dus van de vierde naar de zesde. Als voorbeeld was mijn oom Jo, hij was baas op een fabriek en als dat ook wilde bereiken moest ik wel goed leren en zou ik later ook wel baas worden. Later toen ik naar de ambachtschool ging en wilde gaan leren voor automonteur, was hij en mijn moeder die zeiden: "dat kun je beter niet doen altijd vieze handen en kijk maar eens naar die automonteurs, die mensen moeten ook nog avonds werken om een redelijk salaris te verdienen." Ja waarvoor zou ik dan gaan leren? Nou het werd timmerman, want de bouwvakkers verdienden goed en ik ging naar de LTS. Daar werd ook ineens mijn achternaam van mijn vader gebruikt, natuurlijk een beetje ongewoon als je elf jaar een andere achternaam gebruikt hebt. In het begin tijd van de LTS woonde wij nog in de Ruiterstraat, mijn moeder was al een tijd verhuisd naar de Wolfskuilseweg. Ik denk dat zij nog heeft geprobeerd met mijn vader de relatie te redden als ze op zichzelf zouden wonen, maar dat mocht niet zo zijn. Wel was intussen mijn zus Magriet geboren, toen ik in de tweede klas LTS zat verhuisde wij (mijn opa, oma en ik) naar mijn moeder. Dus het was nu mijn grootouders en ik woonde in bij mijn moeder.
Jopie Orth
BN'er, Be Nijmegenaar, Bouwende Nijmegenaar
Jopie Orth
BN'er, Be Nijmegenaar, Bouwende Nijmegenaar